Sportwagens zijn altijd al een beetje tricky geweest. Dat moet ook: een sportwagen is niet zomaar een auto. Een goede sportwagen moet je hart sneller doen kloppen en al je zintuigen op scherp zetten. Je hebt grofweg drie soorten sportwagens: de “vriendelijke” sportwagens waar je jouw oom of tante een rondje in zou laten rijden en de sportwagens die behoorlijk wat vaardigheden vergen om het maximale uit hun potentieel te halen. En dan heb je nog de overtreffende trap: de hypercars. Nog sneller dan supersportwagens, met een surplus aan vermogen. En dat is nog zacht uitgedrukt. En hoewel ik – net als ieder ander – in katzwijm kan vallen van deze überbolides, begin ik mij wel een beetje zorgen te maken over het lot van iedere sterveling die een hypercar heeft. Nu zijn dat geen stervelingen zoals jij en ik, maar een iets rijker soort. Maar betere automobilisten zijn het niet per definitie. En dat kan nog wel eens voor problemen zorgen.
De hypercars van toen zijn nu een lachertje
De term hypercar is relatief nieuw, maar het type auto is er altijd al geweest. Maar de hypercars van toen, pak ‘m beet een jaar of dertig a veertig geleden, zijn nu een lachertje. Was je toen de creme de la creme met meer dan 400 pk; tegenwoordig gaat een beetje middenklasse EV hier al overheen.
Pk’s moet je kunnen temmen
Ik herinner mij ooit een persevenement van een niet nader te noemen merk, ter introductie van een niet nader te noemen model op een niet nader te noemen circuit. De reden dat ik dit alles niet nader noem, is omdat ik de hoofdpersoon in het verhaal van die dag niet wil shamen. Maar het ging in elk geval om de introductie van een sportwagen. Niet eens een hardcore sportwagen, maar wel een hele fijne met 300+ pk. Zet een wagen neer op een circuit, breng wat autojournalisten bij elkaar en het wordt al snel een wedstrijdje “wie heeft de grootste”. Het ietwat belegen heerschap dat zich een uurtje later uiterst ongelukkig zou onderscheiden, blies nogal hoog van de toren. Wagens van nu waren niet meer wat ze geweest waren, autojournalisten van nu waren veredelde bloggers en die banden die onder de auto zaten, deugden ook van geen kant. Ik dacht nog bij mijzelf: man, houd je toch een beetje koest.
Natuurlijk gingen we rijden. Eerst onder begeleiding, maar aangezien het gezelschap bestond uit ervaren autojournalisten, mochten we ook even lekker los gaan om te zien uit welk (race)hout de auto en wijzelf gesneden waren. Nu weet ik: hoe goed je ook kunt rijden, je moet altijd respect houden voor het vermogen van een sportwagen. Pk’s moet je kunnen temmen. Wat deed het belegen heerschap? Die ging na drie bochten veel te wild op het gas. Hij was uit het zicht van de pitstraat waar ik op dat moment stond, maar de forse klap liet er geen twijfel over bestaan dat ten minste één gedeelte van de auto niet zachtzinnig in aanraking was gekomen met een gedeelte van het circuit waar dit vandaan dient te blijven. Enfin, een half uurtje later arriveerden een blaaskakige journalist met het schaamrood op de kaken en een vrij kostbare sportvoiture met een verbouwde kont in de pitstraat.
Even terug naar de hypercar
Waarom vertel ik dit? Even terug naar de hypercar. Onder de juiste omstandigheden is alles met een pk’tje of 300 ook voor een ervaren bestuurder een uitdaging. Ervaren bestuurders weten echter waar de grens ligt en wat je moet doen wanneer deze in het zicht komt (of wanneer je er overheen gaat). En toch kun je ook dan verrast worden. Ik weet nog hoe een Ford Mustang bij het sportief nemen van een scherpe bocht op een kruispunt vrijwel zonder waarschuwing onder mijn kont vandaan begon te glijden. Ondanks al mijn ervaring bleken de grenzen van de grip toch veel minder ver weg dan ik dacht. Gelukkig kon ik de boel kalm en kundig opvangen.
Maar had iedereen dat gekund? Nee. Niet om mijzelf op de borst te kloppen, maar feit is dat je voor dergelijke zaken ervaring en skills nodig hebt. De sterkste wagen die ik ooit gereden heb, had 580 pk. Dat is werken. Dat is scherp zijn en er is maar heel weinig ruimte voor foutjes als je het gas écht open trekt. Anno nu zijn er echter hypercars met het het dubbele vermogen, of meer. Hoe lang gaat dat goed?
Dure Rimac in de prak?
Eén van die wagens is de Rimac Nevera, een elektrische hypercar met 1.914 pk en een koppel van 2.360 Nm. Dat zijn meer dan bizarre waarden. Dat zijn krankzinnige waarden. Deze hypercar knalt in 1.97 seconden van 0-100 km/u. Dat is een aanslag op je nek, maar ook je waarnemingsvermogen. In mijn ervaring is alles onder de 5 seconden enorm snel, alles onder de 4 seconden bizar snel en alles onder de 3 seconden haast niet te bevatten.
Het probleem is: dergelijke wagens komen straks in de handen van mensen die weliswaar veel te veel geld hebben, maar in de meeste gevallen niet genoeg rijvaardigheid om dergelijke vermogens te beteugelen. En dan komt het anno nu ook nog eens van geelektrificeerde of volledig elektrische hypercars. Dus: instant power. En ja, natuurlijk is elektrisch vermogen wat makkelijker te doseren en elektronisch te beteugelen dan een rauwe V8 of exlusieve turbomotor die er meteen in klapt, maar toch. Bijna 2.000 pk onder de rechtervoet van een gemiddelde bestuurder: klinkt als een recept voor destructie.
Waar stopt het?
Waar stopt deze bizarre PK-wedloop van hypercars? De fanaat in mij zegt: lekker doorgaan. Maar de pessimist, of misschien wel realist in mij zegt: het gaat al te ver. Natuurlijk zijn er autofabrikanten die bij het kopen van een sportwagen, supercar of hypercar een rijtraining aanbieden. Maar dan nog. Ook zo’n training maakt je nog geen Max Verstappen. Nee, mocht ik zo’n hypercar in mijn spiegels zien opdoemen, dan geef ik hem ruim baan en doe ik een klein schietgebedje dat hij, terwijl de bestuurder bij het passeren het pedaal nog wat dieper intrapt, zichzelf niet in mijn flank katapulteert.